Ik heb me altijd verbaasd over het onwaarschijnlijke fotografische geheugen van wielrenners. Je vroeg Briek Schotte met welke vier renners hij was ontsnapt in Gent-Wevelgem van 1955 en hij ratelde prompt de namen af van Keteleer, Impanis, Noyelle en Kubler. Hij kon je vertellen met welke truitjes ze reden, welke kleur hun drinkbus had, dat de linkerveter van Impanis los zat. Het kwam telkens terug, bij alle renners die ik sprak: een opmerkelijk vermogen om een wedstrijdsituatie van vroeger tot in de kleinste details op te roepen.
Pas toen ik zelf wat aan fietsen toe kwam, begreep ik beter het opslagmechanisme. Het heeft met het fietsen zelf te maken. Op een fiets ben je hoe dan ook geconcentreerd. Een mens wordt niet op een fiets geboren. Wie fietst, geeft zich over aan de fysica van een vreemd toestel. Fietsen is allesbehalve natuurlijk of evident. Het moet, met vallen en opstaan, aangeleerd worden. Het is ook een erg complexe bezigheid, waar snelheid, versnelling, remmen, gewichtsverdeling en sturen aan te pas komt. Wie wandelt, kan zich geestelijk veel meer verwijderen van zijn beweging, die natuurlijker en eenvoudiger is. Fietsen vergt een grotere focus en scherpt op die manier de zinnen aan.
Ook ik stelde vast hoe ik een fietstocht achteraf haarfijn kon reconstrueren. Ik herinnerde mij waar en wanneer ik op het fietspad had moeten uitwijken om een tegemoetkomende dame (ze had een zwartwit pied-de-poule-mutsje op) met tasje aan het stuur te ontwijken. Ik zag de geoefende wielertoerist die mij op zijn Giant-fiets voorbij stoof. Hij had witte sokjes aan waar een Farm Frites-logo op stond. Ik weet nog hoe ik in een bocht, die ik normaal op volle snelheid neem, moest afremmen omdat er grint lag op de weg. De textuur van asfalt, de rand van een voetpad, de houten paaltjes met witte bovenrand aan het einde van het jaagpad: je ziet het nog allemaal voor je.
Nu nog steeds zie ik het ontstellende tafereel waarbij voor mijn ogen een telgje uit een eendenfamilie werd weggerukt. Ik fietste op het jaagpad langs de Leie, waar de rivier de grens vormt met Frankrijk. Ter hoogte van Bousbecque (Boesbeke) probeerde een moedereend zich met haar kroost uit de voeten te maken voor een aanstormende Leie-aak. Eén kuiken had zich te ver van het gezinnetje gewaagd en merkte te laat de boot op. Onder het snijdende gekwaak van mama-eend verdween het kleintje in het zog voor de boeg. Ik stopte meteen en wachtte met het gevederde gezin de passage van de boot af. We monsterden samen het kolkende water achter het roer, in de hoop dat het kuiken weer zou opduiken. Er was, behalve het wegtrekkende gestamp van de aakmotor, alleen stilte.
We hebben tevergeefs gewacht.
(colom van Rik Vanwalleghem, Grinta! febriari, 2007)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten